-
1 moment
moment [mommã]〈m.〉♦voorbeelden:à aucun moment • geen momentd'un moment à l'autre • van het ene moment op het andere, ieder ogenblikà un moment donné • op een gegeven momentle moment présent • dit ogenblik, nuà tous moments, à tout moment • onophoudelijk, telkensau moment voulu • op het juiste ogenblikil n'y a qu'un moment pour chaque chose • alles op zijn tijdc'est un mauvais moment à passer pour nous • wij moeten door de zure appel heen bijtenprendre qn. dans un mauvais moment • iemand in een slechte bui aantreffenle moment d'après • het volgende ogenblikc'est le moment ou jamais • nu of nooità ce moment(-là) • op dat ogenblik, toendans un moment • in een ogenblik, weldraen ce moment • op het ogenblik, nuen un moment • in een wip, ommezienpar moments • nu en danpour le moment • op dit ogenblik, vooralsnog, voorlopigpour un moment • voor een ogenblik, zóje n'en ai que pour un moment • ik ben zo klaaril en a pour un bon moment • hij heeft nog wel even werksur le moment • op dat ogenblik, op het moment zelfau moment où • op het moment dat, wanneer, toenjusqu'au moment où • totdatdu moment que • nu, daar, aangezienmmoment, ogenblik -
2 le moment propice
le moment propice -
3 arrive at the precise moment
aankomen op het juiste moment -
4 picked the right moment
koos het juiste moment -
5 the psychological moment
het psychologische moment, het juiste ogenblik -
6 au bon moment
au bon moment -
7 au moment voulu
au moment voulu -
8 time
n. "Time", belangrijk Amerikaans actualiteitenweekblad betreffende politiek, cultuur en sporttime1[ tajm]4 gelegenheid ⇒ moment, ogenblik♦voorbeelden:kill time • de tijd dodenlose no time • geen tijd verliezen, direct doenmake time for something • ergens tijd voor vrijmakentake one's time • zich niet haastentime and (time) again • steeds weer/opnieuwin next to no time • in een mum van tijdI'm working against time • ik moet me (vreselijk) haasten, het is een race tegen de klokfor a time • een tijdjein (less than) no time (at all) • in minder dan geen tijdall the time • de hele tijd, voortdurend; altijddo you have the time? • weet u hoe laat het is?he arrived ahead of time • hij kwam (te) vroegat the time • toen, indertijdshe is often behind time with her payments • ze is vaak te laat/achter met haar betalingenby the time the police arrived, … • tegen de tijd dat/toen de politie arriveerde, …what time is it?, what's the time? • hoe laat is het?time was when Britain ruled the world • eens heerste Engeland over de wereldbe ahead of one's time • zijn tijd vooruit zijnat one time • vroeger, eensbe behind the times • achterlopen, niet meer van deze tijd zijnonce upon a time • er was eens4 have time on one's hands • genoeg/te veel vrije tijd hebbenthere's a time and place for everything • alles op zijn tijdbide one's time • afwachten〈 informeel〉 any time • altijd, om 't even wanneerevery time • elke keer, altijd; steeds/telkens (weer)many times, many a time • vaak, dikwijls5 nine times out of ten • bijna altijd, negen op de tien keertake time by the forelock • de gelegenheid/kans aangrijpenget time and a half for working on Saturdays • anderhalf keer betaald krijgen voor werken op zaterdagI had the time of my life • ik heb ontzettend genotensince time out of mind • sinds onheuglijke tijdenyour time is drawing near • jouw tijd is bijna gekomenhave a time (of it) • het lastig/moeilijk hebbenI have no time for him • ik mag hem niet, ik heb een hekel aan hemlast one's time • zijn tijd wel durenplay for time • tijd rekkenserve one's time • een gevangenisstraf uitzittentime will tell • de tijd zal het uitwijzentime's up! • het is de hoogste tijd!(and) about time too! • (en) het werd ook tijdtime after time • keer op keerat all times • altijd, te allen tijdeone at a time • één tegelijkat the same time • tegelijkertijd; toch, desalnietteminat this time of day • in dit late stadiumat times • somsbetween times • nu en danfor the time being • voorlopigfrom time to time • van tijd tot tijd→ double-quick double-quick/, easy easy/, evil evil/, good good/, hard hard/, heavy heavy/, high high/, own own/, short short/, thin thin/1 maat2 tempo♦voorbeelden:keep time • in de maat blijven, de maat houdenin time • in de maatout of time • uit de maat, vals→ common common/————————time2〈 werkwoord〉2 het juiste moment kiezen voor/om te♦voorbeelden: -
9 juste
juste1 [zĵuust]〈m.〉♦voorbeelden:————————juste2 [zĵuust]2 rechtmatig ⇒ eerlijk, juist3 precies ⇒ nauwkeurig, juist♦voorbeelden:juste punition • gerechte strafà la seconde juste • op de seconde af→ milieu————————juste3 [zĵuust]〈 bijwoord〉1 precies ⇒ juist, nauwkeurig, net♦voorbeelden:tomber juste • op het juiste moment komenje ne sais pas au juste • dat weet ik niet zo precies2 tout juste • maar net, nauwelijksc'est tout juste s'il ne m'a pas frappé • het scheelde maar een haar of hij had me geslagen¶ comme de juste • natuurlijk, uiteraard1. adj1) rechtvaardig, eerlijk2) rechtmatig, juist3) precies, nauwkeurig4) krap, nauw [kleding]2. adv1) precies, juist, net2) krap, nauwelijks3) slechts, alleen maar -
10 at the right time
op het juiste tijdstip,op het juiste moment -
11 inopportunity
n. het ongelegen komen, het inopportuun zijn, het niet op het juiste moment gelegen komen -
12 opportun
opportun [opportũ]1 geschikt ⇒ gelegen, gunstig, gepast♦voorbeelden:en temps opportun • te gelegener tijdarriver opportunément • op het juiste moment komenadjgeschikt, gepast -
13 cue
n. teken; wenk, aanduiding; voorbeeld; biljartstok--------v. aangeven, aantekenen; toespelencue1[ kjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aansporing ⇒ wenk, hint3 richtsnoer ⇒ voorbeeld, leidraad♦voorbeelden:————————cue2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 pat
adj. passend--------adv. onmiddelijk; is niet uitstelbaar--------n. klopje--------v. tikken op, (zachtjes) kloppen oppat1[ pæt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klopje♦voorbeelden:give oneself a pat on the back • zichzelf feliciteren————————pat21 passend3 paraat♦voorbeelden:————————pat3〈 patted〉1 tikkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tikken op ⇒ (zachtjes) kloppen op, aaien♦voorbeelden:————————pat4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:3 have/know something (off) pat • iets uit het hoofd/op zijn duimpje kennen -
15 propice
propice [proppies]♦voorbeelden:être propice à qn., qc. • iemand, iets wel-, goedgezind zijnadj1) gunstig, geschikt2) genadig [religie] -
16 come pat
-
17 ill-timed
-
18 right on cue
right on cue -
19 timely
-
20 well-timed
juist op tijd komend, opportuunwell-timed1 op het juiste moment (gedaan/gezegd/komend) ⇒ goed getimed
Страницы
- 1
- 2